Uit de pastorie

Zodra ik het woord ‘genade’ hoor, moet ik denken aan vechtsporten. Twee mensen strijden met elkaar. Als de een de ander eronder krijgt en hem op de mat gedrukt houdt, dan hoor je die ander zeggen: “Genade!”. Alleen als je ‘genade’ zegt, word je weer losgelaten. Dan ben je weer vrij. Tot op zekere hoogte kun je zeggen dat iets dergelijks ook in het evangelie gebeurt. We worden uitgenodigd om te vragen om genade.
Genade hebben we nodig als wij de boel kort en klein geslagen hebben. U misschien niet persoonlijk, maar de mensheid wel. Denk maar aan de eerste strijd: Kaïn en Abel. Kaïn begon en Abel kon het niet navertellen. En dit is nog maar het begin van de menselijke geschiedenis. Ook dichterbij huis maken we elkaar kapot met scheldwoorden, met domme daden, met doortrapte praktijken. In het groot en in het klein, de kinderen kijken het weer af van ouders.
Daar is de Schepper niet blij mee. Wat zou u in zijn plaats denken? Woest zijn. Maar wonder boven wonder: hoe wij de boel ook verprutsen, met een oprechte vraag om genade neemt de Heer genoegen.
Elk jaar wordt ons op Goede Vrijdag verteld hoe het toch mogelijk is dat God ons genadig is.
Elk jaar weer wordt het in de opinie gevraagd: waarom geeft God Zijn zoon voor genade voor de mens – aanstoot voor de Moslim, Jood en Griek.
Elk jaar horen we van de moordenaar die aan de zijde van Jezus hing en oprecht vroeg om zijn genade, met een diep vertrouwen.
Die genade komt onverwacht, tegen alle logica in. Daar vertelt Paulus van in 1 Korinthe 1:23-25. De Joden vragen om wonderen en de Grieken zoeken wijsheid, maar wij verkondigen een gekruisigde Christus, voor Joden aanstootgevend en voor heidenen dwaas. Maar voor wie geroepen zijn, zowel Joden als Grieken, is Christus Gods kracht en wijsheid, want het dwaze van God is wijzer dan mensen, en het zwakke van God is sterker dan mensen.
Die genade valt niet te begrijpen, het gaat ons te boven. Het enige wat mij rest is de gekruisigde Christus dankbaar te zijn, als wij ‘genade’ roepen.

Ds. Sifra Baayen