“Mijn kerk, mijn verhaal” – Rein fan ‘t Veer

Diep verscholen in de Ychtenerfeanpolder, tussen frisgroene weilanden en prachtige wolkenluchten, ligt de boerderij uit 1879. Het is een heerlijke dag in de vroege zomer als wij er naartoe fietsen. De vogels en de verse graslucht van het pas gemaaide land zorgen voor een bijna natuurlijke inspiratie.

Een wonder mag het heten, want na een minne periode waarin zijn gezondheid sterk afnam, is de nu bijna 91-jarige Van ‘t Veer weer in staat om ons te ontvangen. En wat wel héél mooi is… ook hij heeft er zin in!

dhr. van ‘t Veer 9 juni ‘20

We hebben er zin in, ons bezoek aan de heer Rein van ‘t Veer.

‘Wij’ zijn Hanni de Heer en Liesbeth van Leeuwen. Betrokken bij de organisatie van Tsjerkepaed – een zomerprogramma voor het bezoeken van Friese kerken op de zaterdagmiddagen – zijn zij vanwege de coronamaatregelen genoopt het dit jaar over een andere boeg te gooien. “Als de vertellers dan niet in de kerk hun verhaal kunnen doen rond het thema ‘mijn kerk, mijn verhaal’, dan zoeken wij de verhalen gewoon op”, aldus beiden.

Doel van dit bezoek is een interessant verhaal en vooral ook gezellig gesprek over ‘Oorlog en Bevrijding – 75 jaar geleden’, waarin persoonlijke ervaringen rond de kerk ook een plaats krijgen. Redenen te over dus om maar gauw aan te bellen en oh ja, alles met inachtneming van de geboden afstand!

* * *

Vanuit Workum, zijn geboorteplaats, betrok Van ‘t Veer in 1966 de boerderij in de polder. De plannen om er samen met vrouw Tine en drie kinderen, Bruinsje, Rein en Pieterik, een mooi boerenbedrijf te gaan runnen, zijn voor een groot deel uitgekomen. Ooit begonnen met twintig molkkei en twee hynders foar it wurk heeft hij ook van zijn hobby, het fokken van het Fryske hynder, een goed leven kunnen opbouwen. Hard werken, dat wel, maar dagelijks omgeven door de natuur en de dieren, maakte het werk op de boerderij hem tot een gelukkig mens. Praten over vroeger is absoluut geen straf voor hem. Van ‘t Veer zelf heeft het over zijn twa libbens: een ‘boerelibben’ en een ‘tsjerkelik libben’… we gaan terug naar de oorlogsjaren, de bevrijding… terug in de tijd…

Hoe was de situatie thuis in de oorlogsjaren?

“Toen de oorlog begon was ik tien jaar. Workum zat vol met Duitse soldaten. Ze waren ingekwartierd met het oog op een aanval op de Afsluitdijk. Vaak jonge jongens nog, die ik brieven naar huis zag schrijven. Dat maakte grote indruk op mij.

De eerste jaren was er best goed contact met sommigen, die niet zo fanatiek waren. Die aanval op de Afsluitdijk mislukte trouwens, omdat Kornwerderzand goed werd verdedigd. Er waren Duitse soldaten die toen probeerden onder te duiken, maar niemand wilde hen onderdak geven.

Er waren ook NSB-ers in Workum, zelfs een boer die de letters NSB op zijn dak had gezet met blauwe dakpannen. Verraad lag overal op de loer voor de Joodse onderduikers die her en der verstopt zaten. Zoals in de kerk op de Markt, waar mijn heit, als timmerman, met de restauratie bezig was. Heel spannend, want in het hotel tegenover de kerk waren de Duitsers ingekwartierd.

Bent u bang geweest?

“Voor mijzelf ben ik nooit bang geweest, wel voor de onderduikers, zoals de Joodse kinderen die met de Lemmerboot uit Amsterdam waren gekomen. Als kind wist ik dat het oorlog was, maar eigenlijk merkte ik er niet zo veel van. De school ging gewoon door en er was thuis genoeg te eten. Heit en mem luisterden naar de Engelse zender op de radio, die heit natuurlijk niet had ingeleverd. Voor mijn neef was dat anders; die was betrokken bij de geweldloze overval op de gevangenis in Leeuwarden, waarbij toen 51 verzetsmensen zijn bevrijd. Een moedige en gevaarlijke actie. Heel bijzonder, dat daar geen represailles van de Duitsers op kwamen.”

Wat weet u nog van de bevrijding?

“Na de strenge oorlogswinter kwam dan eindelijk de bevrijding. Iedereen was blij. Er werd buiten volop feest gevierd. De famkes klommen op de legerauto’s van de bevrijders en de onderduikers kwamen te voorschijn uit hun schuilplaatsen. En ja, de NSB-ers zijn toen opgehaald.

Naast het gevoel van grote opluchting om de bevrijding, was er ook veel ongerustheid of de jonge jongens nog wel terug zouden komen uit de Duitse arbeitseinsatz. Dat herinner ik me goed. Ik was daar te jong voor geweest, dat was een geluk!”

Had u bepaalde toekomstplannen?

“Heit had een timmerwinkel aan het Houtmolenstreekje. Maar van jongsaf aan had ik meer interesse om boer te worden dan om heit na te volgen. Het leren op school had ik na de tweede klas ULO wel gezien. Het was te vaak ‘Opletten Rein fan ‘t Veer!’ Dan zat ik weer naar buiten te kijken en zag een hynder voorbij komen. Alle aandacht voor de meester was op slag verdwenen.

de jonge Rein met heit en mem

Toen ik dan ook te horen kreeg dat ik de tweede klas moest overdoen, besliste ik zelf er een punt achter te zetten. Dat was tegen de wil van heit en mem in, maar ik was koppig genoeg om het door te zetten. ‘Ik set gjin poat mear binnen dizze doarren’, zei ik. Mijn schoolboeken heb ik netjes teruggebracht en op de stoep van de school gelegd.

Als boerenfeint ben ik toen aan de slag gegaan in It Heidenskip, in goed ein fan hûs en yn e kost. Alleen op snein liep ik naar Workum om bij heit en mem te gaan eten, zeven kwartier rinne heen en zeven kwartier terug om om half vier weer de kei te melken. Het beviel me goed bij deze familie, die Mennisten waren en in de oorlog Engelse piloten onderdak hadden verschaft.

Na anderhalf jaar begon heit toch weer te vragen of ik niet wat voor een opleiding voelde. Ik ben toen toegelaten op de Landbouwinterschool in het Oldeburgersweeshuis in Sneek voor de opleiding tot greidboer. Ja, daar had ik het goed naar mijn zin. Het leren vond ik fijn en we zongen er het mooie lied ‘Boeren bin wy fan bestean…’ van Douwe Tamminga. Twee winters duurde het, toen kon ik aan het werk. Dat viel trouwens niet mee, het was niet makkelijk om als opgeleide boerenfeint goed werk te krijgen. Bij Harmen de Jong, een boer onder Workum, lukte dat wel en kon ik in 1950 bedrijfsleider worden op de pleats van syn heit. Ik vond mezelf daar eigenlijk nog te jong voor, maar Harmen zag wel wat ik in mij had en hielp me met goede raad. Ik heb toen gezegd ‘laten we het een jaar van beide kanten uit proberen’. Dat is allemaal heel goed uitgepakt.

de pleats in it Heidenskip

In 1952 kwam ik al schaatsend myn iisfaam, Tine, tegen met wie ik vier jaar later ben getrouwd. Tine’s ouders hadden een pleats in It Heidenskip, en zij was net zo gek op hynders als ik. Na ons trouwen hebben we tot 1966 in Ferwoude gewoond. Daar zijn onze kinderen geboren.

Toen kwam mijn grote droom uit van een eigen pleats. Nadat in 1963 de maximumprijsregeling bij de verkoop van een boerdij was afgeschaft, is het me gelukt een eigen boerderij te kopen. Ik weet het nog heel goed; Tine kon die dag niet mee om te kijken en enkele bekenden hadden me gewaarschuwd voor niet zo’n beste plek, maar voor mij voelde het heel best. Op 6 december kocht ik de boerderij in Eastersee en we hebben er al die jaren een prima pleats aan gehad.

En als u nu terugkijkt, wat komt boven, wat wilt u doorgeven?

“Ik ha in prachtich libben hân! Ook de kerk speelt daarin een belangrijke rol. Als enig kind ben ik opgegroeid in een gelovig gezin. Mem was aan huis gebonden door een lichamelijk ongemak en luisterde veel naar de radio, de morgenwijding van de NCRV, de liederen van Johannes de Heer en het programma van dominee Straatsma, die ook in Oosterzee heeft gestaan. Mijn vader nam mij mee naar de Maranatha-conferenties in Leeuwarden. Prachtig was dat! Met een hele bus vol gingen we daarheen op de laatste dag van de driedaagse conferentie. Het was een nieuwe beweging, opgezet door Johannes de Heer. Met ‘Het Zoeklicht’ als tijdschrift was het de opmaat voor de Evangelische beweging in Nederland. Die liederen betekenen nog steeds veel voor mij, ik ken ze bijna allemaal uit het hoofd.

Later ben ik bij dominee de Jonge, de vader van Freek, op catechisatie geweest, maar dat hield ik na één keer al voor gezien. Drie kwartier over voetballen praten en dan tot slot nog een stukje uit de Bijbel lezen, vond ik niks, Ja, ik ben altijd kritisch geweest. Ik heb veel gediscussieerd, ook met dominees, bijvoorbeeld over het belijdenis doen en de volwassenendoop, waar ik een voorstander van ben. In Oosterzee was ik ouderling bij dominee Geerling en ben ik jarenlang actief geweest in de kerkenraad.

Discussiëren ga ik nog steeds niet uit de weg, ik wurd net sa gau wurch fan prate, maar ik luister ook graag naar boeken over Israël en de Kerk. Het verdiept mijn geloof en voedt dagelijks mijn hoop en verwachting op de wederkomst van Christus.

Als er iets is wat ik graag wil doorgeven dan is dit het wel, zoals zo mooi verwoord in het lied (zingend):

‘Vol verwachting blijf ik uitzien, tot die dag eens dagen zal,
dat de Heiland op de wolken, weerkomt met bazuingeschal.
Welk een vreugde zal dat wezen, als mijn oog Hem schouwen mag!
En mijn oor Zijn stem zal horen, op die grote blijde dag!’

“Jawis, ik bin in lokkich minsk!”

* * *

(juni 2020)